Tot 1981 hadden de Nederlandse lichtschepen een bemanning aan boord.
Deze bestond uit een gezagvoerder, een stuurman, een scheepswerktuigkundige, een kok, matroos/lichtwachter en motordrijver/lichtwachter.
De werkzaamheden omvatten in hoofdzaak het dagelijkse scheepsonderhoud, zowel aan dek als in de machinekamer, het instandhouden van de functies van het lichtschip en uit een oogpunt van veiligheid van schip en bemanning, continue bezetting van de "uitkijk" om de scheepvaart in de gaten te houden.
Bovendien behoorde tot de taak van de bemanning het verrichten van waarnemingen ten behoeve van het K.N.M.I. (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut). Deze waarnemingen werden in de vorm van weerrapporten dagelijks in code naar de vaste wal geseind.
De bemanning werd aanvankelijk één keer per maand, doch later één keer per twee weken afgelost. Dit werd het "vervang" genoemd en geschiedde met een zogenaamde "tonnenlegger", een vaartuig van de Dienst der Betonning. Tijdens dit vervang werden ook de scheepsvoorraden aangevuld.